zaterdag 24 augustus 2013

Het spoor van de vernoeming

Een van de meest prettige hulpmiddelen voor een genealoog is het vernoemen van voorouders. Niet alleen kun je op basis van dit gegeven vaak goed controleren of je een gezin compleet hebt beschreven, maar ook is het een prima manier om er achter te komen hoe de ouders van iemand geheten zouden moeten hebben wanneer ze niet direct in een akte zijn vermeld. Met name in regio's waar de achternaam een zeldzaamheid en het patroniem de regel is, heeft me dat al meerdere keren geholpen.

Er is iets voor te zeggen dat dit gebruik vandaag de dag in onbruik is geraakt. Als meisje zul je waarschijnlijk niet zo blij zijn met namen als Gijsje of Jobje terwijl je vriendinnen Stacey, Kim of Jolijn heten. Aan de andere kant zal dit voor de genealoog van morgen een extra uitdaging opleveren, zeker wanneer hij wordt gecombineerd met de gevolgen van echtscheidingen of de veranderde regels van naamsvoering (je kunt nu immers als man kiezen voor de achternaam van je vrouw).

Onze zonen zijn allebei vernoemd, de oudste zoals het hoort naar vaderszijde en de jongste naar moederszijde. Wanneer we naar de "vererving" van de namen van de oudste kijken, zien we het volgende:


De oudste naam gaat terug naar het begin van de 18e eeuw. Hadden we "stamboom-bewust" vernoemd (ook al behoor ik niet in de verste verte tot de groep stamhouders), dan had de oudste Philip Ernst moeten heten.

De vernoeming van de jongste is een waar genealogisch palet geworden:



De oudste naam gaat terug tot de oudst bekende voorouder van de familie Winter, geboren midden 17e eeuw. Dat staat genealogisch gesproken al een stuk beter.

Kijken we tenslotte naar de vernoemingen van mijn vrouw en mij, dan is duidelijk dat ook hier de diverse namen ver terug gaan:




woensdag 14 augustus 2013

Opnieuw Larekamp

Onlangs nog werd mij door Nees van den Oosterkamp, coördinator van de Werkgroep Elst & Remmerden HVOR, verzekerd dat er tot op heden geen stuk grond is gevonden met de naam Larekamp. Wat schetste mijn verbazing, toen ik via de website van de Vereniging Oud Rhenen terechtkwam op een "Topografie van veldnamen" en daar verwijzingen vond naar het Leenrepertorium van de hofstede van IJsselstein 1310-1656 (op de website abusievelijk de leenkamers van de heren van Egmond genoemd), bewerkt door J.C. Kort.

Het gaat om de volgende vermeldingen:

RHENEN
169. Zijn hofstede te Laar met toebehoren (1450: groot 14½ morgen, te Rhenen; 1473: met getimmerte, boomgaard en koolhof met een tiendvrije akker land; 1519: op Larenberg aan Wessenputje, waar de Larense weg doorheen gaat; 1473: oost en zuid: de gemene straat, west: de gemene steeg, die op de gemene straat uitkomt, noord: Lodewijk van Leefdaal), (1610: belast met f 202,- 5 st. jaarlijks voor een hoofdsom van f 3236.-).
172. 9 morgen land in Rhenen, genaamd Laarkamp, strekkend oost in de Eem, zuid: Bernard Vrieze, west: de gemene heerstraat, noord: de heren van het Duise huis.
8-8-1432: Jan Borre belooft binnensjaars op te dragen in ruil voor 8 morgen aan de Maarn, Nassaus Domein, II, inv. 778.

Met name de tweede, genoemd met het jaartal 1432, is zeer interessant. Er bestond, in ieder geval in de 15e eeuw, een stuk grond met de naam Laarkamp. Het wordt daardoor een stuk meer plausibel dat de beide geslachten (van) Laar(e)kamp aan dit stuk grond hun naam hebben ontleend.
Al is het dan drie eeuwen na de eerste vermelding.

maandag 5 augustus 2013

De stand van zaken: de PIKWA

PIKWA 5 augustus 2013

De PIKWA (Performance Indicator KWArtierstaat) is een methode die is ontwikkeld door Otto van Driel om een antwoord te kunnen formulere op de vraag "hoe ver ben je?" (zie http://www.ottop.nl/kw3l/pikwa.html).
Omdat ik dit meteen een elegante en bruikbare methode vond (en toch al bezig was met het verder "aankleden" van mijn kwartierstaat), heb ik er meteen twee berekend: een voor de kwartierstaat van mijn kinderen en een (omdat mijn eigen voorgeslacht anmerkelijk beter gedocumenteerd is) voor die van mijzelf.

Ik heb daarbij een aantal uitgangspunten gekozen, die mogelijk anders zijn dan bij de oorspronkelijke opzet (maar deze zijn door Otto van Driel daarbij niet beschreven):
  • Data worden uitsluitend "geteld" wanneer ik ze in de akte/scan zelf heb vastgesteld of wanneer ik ze heb ontleend aan publicaties van betrouwbare genealogen(groepen): de "Eemlandse Klappers" tellen dus wel mee, mededelingen via e-mail van collega-genealogen vooralsnog niet en internet-sites al helemaal niet.
  • Kwartierherhaling is actief. Ik beargumenteer dit uitgangspunt met het erfrecht: wanneer ik via meerdere kinderen van een erflater afstam, ontvang ik ook meerdere porties van de erfenis.
Op basis van de oorspronkelijke PIKWA-definitie kom ik bij de kwartierstaat van mijn zonen tot een score van 55,20%. Dat viel mij wat tegen. De score van mijn eigen kwartierstaat valt met 47,32% echter nog lager uit. Dit zal veroorzaakt worden doordat ik om deze te kunnen berekenen een generatie (de 11e) extra nodig heb, die qua vermeldingen flink magerder is dan generatie X. 

Er is dus nog veel werk te verzetten. Maar wat dan? En waar?
Om dat uit te vinden heb ik een aantal aanvullende zaken berekend. Om een 1% hogere PIKWA[10]-score te krijgen moet ik 25,6 extra vermeldingen weten te vinden. Kijk ik naar de verschillende categorieën, dan valt de lage score bij "Begraven" in de generaties IX en X op: slechts 48% en 20%. Hier valt het nodige te verbeteren.

Tenslotte blijft de vraag "wat is mogelijk?" Met een aantal ongehuwde moeders (de eerste al in generatie VI) is een aantal kwartieren eenvoudigweg niet te vullen. Dit zou eigenlijk ook moeten worden verdisconteerd in de definitie van de PIKWA. Daarom heb ik als tweede getal een "Corrected PIKWA" (kortweg C-PIKWA) berekend, waarbij het voorkomen van een ongehuwde moeder wordt verwerkt in het maximaal "te behalen" vermeldingen.

In het geval van de kwartierstaat van mijn zonen is de C-PIKWA met 57,29% logischerwijs wat gunstiger dan de PIKWA en ligt ook de 1%-waarde met 24,47 wat lager.

Tenslotte valt er ook nog iets te zeggen over de compleetheid van een generatie, dat wil zeggen het aantal personen of echtparen waarvan alle gegevens bekend zijn. In de generaties IV t/m VIII varieert dit percentage tussen de 75 en 85 procent, om bij generatie IX scherp te dalen naar 25%.

Wat mij de komende jaren te doen staat is duidelijk: het uitspitten van de Gaardersboeken en de Oud Notariële Archieven.