woensdag 10 augustus 2022

De overspelige of de juist geduldige bruidegom?

Wanneer de jonge Paulus Janszoon (nummer 94 in de kwartierstaat van mijn zwager (generatie VII)) wordt gedoopt op 2 juni 1733, ziet zijn even er schijnbaar niet heel rooskleurig uit. Zijn moeder Joanna Laurensdr van Dulleke is kort daarvoor 24 geworden en is ongehuwd. De inschrijving van de doop laat dat nog even voelen: "filius adulterinus Joannes Hessingh non nostre communitatis".

Doopinschrijving Paulus Jansz Hessing

Een kind voortgekomen uit een overspelige relatie met een man die weliswaar RK is, maar "niet uit onze kring", dat was geen fijne start. Wel is het hoopgevend dat Paulus niet de naam van Dulleke, maar Hessing gebruikt. Zo wordt hij tenminste ingeschreven wanneer hij als twintigjarige "Soldaat in 't Battelj. van Hr. Genr. Major Bekker" op 9 december 1753 voor het eerst in het huwelijk treedt.

Joannes Hessingh, de overspelige verwekker van Paulus, was in 1733 al sinds 1722 getrouwd met Willemijntje Pot en had met haar ook al drie kinderen: Thomas (~25-4-1722), Elisabetha ~(2-9-1725) en Petronilla (~12-12-1726). Blijkbaar is hij na zijn slippertje met Joanna weer teruggekeerd naar zijn gezin, want hij kreeg met Willemijntje nog vier kinderen: Lijsbet (~6-4-1735), Joannes (~20-9-1737), Wilhelmus (~16-8-1740) en Aleijdis (~8-5-1743). Willemijntje wordt op 29 april 1748 begraven te Utrecht ("[...] Willemijntje Post, huijsvr: van N: Hessingh, in 't Drakenborg-steegje, ges: door orde van den Ed: Achtb: Gerechte") en de vermelding zelf geeft te denken: waar normaliter wordt vermeld dat iemand man en eventueel (on)mondige kinderen nalaat, wordt hier volstaan met de melding dat de begrafenis op last van het Gerecht heeft plaatsgevonden.

Wat daarna gebeurde, had ik niet verwacht.

Huwelijksinschrijving Johannes Hessing en Joanna van Dulleke

Op 4 april 1750 treden Johannes Hessing en Joanna van Dulleke alsnog in het huwelijk, bijna 17 jaar na de doop van hun eerste kind. En daar blijft het niet bij: op 16 september 1752, ruim 19 jaar na hun eerste kind, laten ze hun tweede kind Hubertus dopen.

Uiteindelijk was Johannes langer getrouwd met de vrouw met wie hij ooit overspel beging dan met zijn eerste echtgenote (30 jaar tegen 26 jaar). Of het gezamenlijke kind hem "tot inkeer" heeft gebracht of dat er tussen Johannes en Joanna sprake was van ware liefde, waarbij een eerder huwelijk een hindernis bleek, zullen we nooit weten.

Joanna van Dulleke wordt op 25 augustus 1780 te Utrecht begraven ("Johanna van Dulken huisvrouw van Jan Hessingh in het Passerburgsteegje laat na haar man en meerderjarige kinderen en een minderjarig kindskind is begraven gratis") en Johannes op 18 april 1784.

De oudste zoon Paulus overlijdt zelfs vóór zijn ouders en wordt op 2 mei 1780 te Utrecht begraven. De jongste zoon Hubertus trouwt in 1777 met een Hendrica Vollenhove en overlijdt in 1801. Hun zoon Hubertus trouwt overigens óók met een Hendrica Vollenhove.



maandag 8 augustus 2022

Zomertijd - kwartierstaat-tijd (4) - de ene kwartierstaat is de andere niet

 Zoals ik in de afgelopen jaren al in dit kader geschreven heb (zie voor de vorige "afleveringen" https://ondergenealogen.blogspot.com/2014/07/zomertijd-kwartierstaat-tijd.html , http://ondergenealogen.blogspot.com/2018/07/zomertijd-kwartierstaat-tijd-2.html en http://ondergenealogen.blogspot.com/2019/08/zomertijd-kwartierstaat-tijd-3.html) is de zomervakantie bij uitstek een periode om te werken aan een kwartierstaat. Niet alleen omdat het dan geen probleem is om er - als dat zo uitkomt - tot diep in de nacht aan door te werken, maar juist doordat de doorgaande geslachtslijnen een ander type focus vereisen. Soms moet je bijvoorbeeld via de doopgetuigen bij kinderen van broers en zussen zoeken om een generatie verder terug te komen. Ook werkt het meestal beter om een bepaalde groep namen op de achtergrond in je geheugen te hebben, zodat het "toeval" bij het doorspitten van met name begraafregisters een grotere kans krijgt. Zo vond ik onlangs in de Trouwboeken van Culemborg de vermelding van een huwelijk waarnaar ik nog op zoek was uit de stamboom De With.

PIKwa

Al een aantal jaren gebruik ik de PIKwa (zie http://www.ottop.nl/kw3l/pikwa.html) om een idee te hebben hoe "ver" ik momenteel ben. Ook nu is er weer wat vooruitgang te melden sinds de vorige keer:

Voortgang PIKwa 2013-2022

Tussen de kwartieren bestaan nog altijd grote verschillen:

Kwartieren van mijn kwartierstaat

De verschillen laten zich vooral verklaren door het voorkomen van ongehuwde moeders en door de geografische locaties en/of de betreffende geloofsgemeenschappen: in het oosten van het landen en buiten de Nederduitsch Gereformeerde kerk zijn er minder archieven bewaard, beginnen ze later en komt het vaker voor dat personen daarin simpelweg ontbreken.

De andere kwartierstaat - en de verschillen

Naast de kwartierstaat van mijn zonen onderhoud ik ook die van mijn zwager (die overigens niet gepubliceerd wordt). Anders dan de eerste betreft de tweede kwartierstaat een grote hoeveelheid personen van RK- of Doopsgezinde huize en afkomstig uit het oosten van het land. Daarnaast is een aantal personen afkomstig uit België (tegenwoordig gelukkig vrij goed ontsloten) of uit Duitsland (helaas veel minder goed doorzoekbaar).
Kijkend naar de verdeling over de kwartieren worden de verschillen meteen duidelijk:
De kwartieren van  mijn zwager

Daarbij moet wel worden aangetekend dat de tweede kwartierstaat een generatie "hoger" begint, zodat de nadelen van de RK-registers nog extra merkbaar zijn.
De directe vergelijking ziet er momenteel zo uit:

Kwantitatieve verschillen tussen de kwartierstaten

De effecten van het ontbreken van Gaarder-registers wordt in mijn kwartierstaat pas in de generaties X en XI merkbaar, terwijl de daling van de gevonden gegevens in de tweede kwartierstaat al in generatie VIII optreedt. Om de vergelijking in perspectief te plaatsen: de personen in mijn generatie X zijn geboren tussen 1700 en 1725, terwijl dezelfde generatie bij mijn zwager geboren is tussen 1620 en 1680. Het "Gaarder-effect" treedt daar dus twee generaties vroeger op.







 



zaterdag 6 augustus 2022

Varen onder een valse naam

Het was mij bekend dat matrozen ook al in de VOC-tijd "geronseld" werden: 's avonds hadden ze vrij drinken in een kroeg en maakten daarvan gretig gebruik, de volgende ochtend werden ze wakker van het schommelen van een schip op de rede van waar-dan-ook. Ook wist ik dat wat vermogender ouders een vervanger, een remplaçant betaalden om de dienstplicht in de Nationale Militie in plaats van hun zoon te volbrengen. Ten slotte ken ik de verhalen van vrouwen die koste wat het kost wilden aanmonsteren als bemanningslid op een schip en zich daartoe uitgaven voor een man.

Wat ik echter niet wist, is dat zeelieden onder de naam van een ander als matroos of soldaat naar Oost-Indië voeren. Toch bleek dat het geval, dat vervolgens jaren later aanleiding gaf tot een tweetal akten, opgesteld door een Utrechtse notaris, in opdracht van de moeder van de vervanger in kwestie.

Het gaat om Jacobus Jansz Boshuijsen (Utrecht, tussen 1709 en 1715 - Ternate, 14 mei 1756), een zoon van Johannes Boshuijsen (? - Utrecht, 24-7-1737) en Lucia (Sijgje) van Renode (? - Utrecht, 26-2-1771), de nummers 344 en 345 (generatie IX) in de kwartierstaat van mijn zwager. Jacobus had op 21 mei 1739 aangemonsterd op het schip de Bethlehem van de kamer Amsterdam van de VOC en vertrok op 21 mei 1739 onder kapitein Jan van der Straten vanaf de rede van Texel met bestemming Batavia, waar het op 24 januari 1740 arriveerde (er werd van van 17/10/1739 tot 11/11/1739 op Kaap de Goede Hoop doorgebracht, waarschijnlijk voor bevoorrading en om te wachten op gunstige wind). Uiteindelijk voer het verder naar Canton in China, waarvandaan het op 10 december 1740 terugkeerde en uiteindelijk op 29 juli 1741 weer op de rede van Texel aankwam. Jacobus gaf zich uit voor Hendrik Meijer uit Nijmegen en als begunstigde werd een Adriaan Meijer vermeld.

Inschrijving "Hendrik Meijer uit Nijmegen" bij de VOC

Het schip was in 1731 op de VOC-werf in Amsterdam voor de kamer Amsterdam gebouwd en dit was reeds zijn derde reis. Het schip had een lengte van 145 voet, een laadvermogen van ongeveer 850 ton en aan boord waren tussen de 225 en 250 bemanningsleden. Overigens verging het schip, onderweg naar Ceylon, op de zandbanken voor Oostende (de Vlaamse banken, 51°14.4XX' NB 2°30.1XX' OL) op 29 december 1741. Voor zover bekend is het schip nooit geborgen, hoewel er een hoeveelheid zilvergeld aan boord was.
Overigens moet Jacobus Boshuijsen in Batavia al van boord gegaan zijn, aangezien de afrekeningen uit het VOC-soldijboek over de jaren 1741 tot en met 1755 bedragen vermelden waarbij vermeld is dat Jacobus eerst 4 1/2 maand op Ternate (een eiland in de Molukken) verblijft en dat vervolgens met steeds 12 maanden verlengt. Mogelijk was hij soldaat in Fort Oranje, het hoofdkwartier van de VOC op de Molukken.

De rede van Ternate (tekening uit 1724)

Als laatste is vermeld dat hij op 14 mei 1756 "zonder Testament of iets natelaten tot Ternaten is overleden".
Zijn familie moet uiteindelijk via via van Jacobus' overlijden hebben vernomen en waarschijnlijk kwamen ze al snel tot de conclusie dat er nog geld te erven was. Geld dat uiteraard niet terecht moest komen bij begunstigde Adriaan Meijer. Dit leidt in 1763 tot een tweetal notariële akten. 
Eerst laat moeder Sijgje van Renode op 3 mei 1763 in een akte van bekendheid Willem Bruijnell (74 jaar oud) en Herman van Rossum (64 jaar oud) verklaren hoe de familieverhoudingen in elkaar zitten: vader Johannes Boshuijsen senior is overleden, dat Sijgje zelf daarna niet hertrouwd is en dat Jacobus, die in 1740 met het schip Bethlehem van de VOC-kamer Amsterdam als matroos naar Indië gevaren is, nog twee broers, drie zussen en de enige zoon van een overleden broer als erfgenamen heeft: Dirk Boshuijsen, Antoni Boshuijsen, Cornelia Boshuijsen gehuwd met Gijsbertus Tielant, Johanna Boshuijsen gehuwd met Leenderd Camerling, Stijntje Boshuijsen gehuwd met Jan Bruijnen en Johannes Boshuijsen, de enige zoon van de ook reeds overleden zoon en broer Johannes Boshuijsen junior. 
Vervolgens wordt in een tweede akte op 19 mei 1763 daadwerkelijk een vordering bij de kamer Amsterdam van de VOC gedaan om "sodanige somme van penningen als boven gemelte Jacobus Boshuijsen wegens verdient gagement" toekomen te verkrijgen en daartoe ook een procureur te machtigen. Aangezien alle in de akte vermelde erfgenamen blijkbaar aanwezig waren bij het opstellen ervan, kunnen we zien wie het schrijven wel of niet machtig was.

De erfgenamen van Jacobus Boshuijsen

Hierbij zie we dat moeder Sijgje van Renode, zoon Dirk en zowel dochter Cornelia als schoonzoon Gijsbertus Tielant niet kunnen schrijven, maar alle anderen wel, hoewel niet allemaal even geoefend.

Uiteindelijk blijkt het te gaan om een bedrag van ruim 375 gulden (huidige waarde ruim E 4.000,=), dat op 5 juli 1763 aan de familie (via de gemachtigde Adrianus Meijer) wordt uitbetaald.