zaterdag 6 augustus 2022

Varen onder een valse naam

Het was mij bekend dat matrozen ook al in de VOC-tijd "geronseld" werden: 's avonds hadden ze vrij drinken in een kroeg en maakten daarvan gretig gebruik, de volgende ochtend werden ze wakker van het schommelen van een schip op de rede van waar-dan-ook. Ook wist ik dat wat vermogender ouders een vervanger, een remplaçant betaalden om de dienstplicht in de Nationale Militie in plaats van hun zoon te volbrengen. Ten slotte ken ik de verhalen van vrouwen die koste wat het kost wilden aanmonsteren als bemanningslid op een schip en zich daartoe uitgaven voor een man.

Wat ik echter niet wist, is dat zeelieden onder de naam van een ander als matroos of soldaat naar Oost-Indië voeren. Toch bleek dat het geval, dat vervolgens jaren later aanleiding gaf tot een tweetal akten, opgesteld door een Utrechtse notaris, in opdracht van de moeder van de vervanger in kwestie.

Het gaat om Jacobus Jansz Boshuijsen (Utrecht, tussen 1709 en 1715 - Ternate, 14 mei 1756), een zoon van Johannes Boshuijsen (? - Utrecht, 24-7-1737) en Lucia (Sijgje) van Renode (? - Utrecht, 26-2-1771), de nummers 344 en 345 (generatie IX) in de kwartierstaat van mijn zwager. Jacobus had op 21 mei 1739 aangemonsterd op het schip de Bethlehem van de kamer Amsterdam van de VOC en vertrok op 21 mei 1739 onder kapitein Jan van der Straten vanaf de rede van Texel met bestemming Batavia, waar het op 24 januari 1740 arriveerde (er werd van van 17/10/1739 tot 11/11/1739 op Kaap de Goede Hoop doorgebracht, waarschijnlijk voor bevoorrading en om te wachten op gunstige wind). Uiteindelijk voer het verder naar Canton in China, waarvandaan het op 10 december 1740 terugkeerde en uiteindelijk op 29 juli 1741 weer op de rede van Texel aankwam. Jacobus gaf zich uit voor Hendrik Meijer uit Nijmegen en als begunstigde werd een Adriaan Meijer vermeld.

Inschrijving "Hendrik Meijer uit Nijmegen" bij de VOC

Het schip was in 1731 op de VOC-werf in Amsterdam voor de kamer Amsterdam gebouwd en dit was reeds zijn derde reis. Het schip had een lengte van 145 voet, een laadvermogen van ongeveer 850 ton en aan boord waren tussen de 225 en 250 bemanningsleden. Overigens verging het schip, onderweg naar Ceylon, op de zandbanken voor Oostende (de Vlaamse banken, 51°14.4XX' NB 2°30.1XX' OL) op 29 december 1741. Voor zover bekend is het schip nooit geborgen, hoewel er een hoeveelheid zilvergeld aan boord was.
Overigens moet Jacobus Boshuijsen in Batavia al van boord gegaan zijn, aangezien de afrekeningen uit het VOC-soldijboek over de jaren 1741 tot en met 1755 bedragen vermelden waarbij vermeld is dat Jacobus eerst 4 1/2 maand op Ternate (een eiland in de Molukken) verblijft en dat vervolgens met steeds 12 maanden verlengt. Mogelijk was hij soldaat in Fort Oranje, het hoofdkwartier van de VOC op de Molukken.

De rede van Ternate (tekening uit 1724)

Als laatste is vermeld dat hij op 14 mei 1756 "zonder Testament of iets natelaten tot Ternaten is overleden".
Zijn familie moet uiteindelijk via via van Jacobus' overlijden hebben vernomen en waarschijnlijk kwamen ze al snel tot de conclusie dat er nog geld te erven was. Geld dat uiteraard niet terecht moest komen bij begunstigde Adriaan Meijer. Dit leidt in 1763 tot een tweetal notariële akten. 
Eerst laat moeder Sijgje van Renode op 3 mei 1763 in een akte van bekendheid Willem Bruijnell (74 jaar oud) en Herman van Rossum (64 jaar oud) verklaren hoe de familieverhoudingen in elkaar zitten: vader Johannes Boshuijsen senior is overleden, dat Sijgje zelf daarna niet hertrouwd is en dat Jacobus, die in 1740 met het schip Bethlehem van de VOC-kamer Amsterdam als matroos naar Indië gevaren is, nog twee broers, drie zussen en de enige zoon van een overleden broer als erfgenamen heeft: Dirk Boshuijsen, Antoni Boshuijsen, Cornelia Boshuijsen gehuwd met Gijsbertus Tielant, Johanna Boshuijsen gehuwd met Leenderd Camerling, Stijntje Boshuijsen gehuwd met Jan Bruijnen en Johannes Boshuijsen, de enige zoon van de ook reeds overleden zoon en broer Johannes Boshuijsen junior. 
Vervolgens wordt in een tweede akte op 19 mei 1763 daadwerkelijk een vordering bij de kamer Amsterdam van de VOC gedaan om "sodanige somme van penningen als boven gemelte Jacobus Boshuijsen wegens verdient gagement" toekomen te verkrijgen en daartoe ook een procureur te machtigen. Aangezien alle in de akte vermelde erfgenamen blijkbaar aanwezig waren bij het opstellen ervan, kunnen we zien wie het schrijven wel of niet machtig was.

De erfgenamen van Jacobus Boshuijsen

Hierbij zie we dat moeder Sijgje van Renode, zoon Dirk en zowel dochter Cornelia als schoonzoon Gijsbertus Tielant niet kunnen schrijven, maar alle anderen wel, hoewel niet allemaal even geoefend.

Uiteindelijk blijkt het te gaan om een bedrag van ruim 375 gulden (huidige waarde ruim E 4.000,=), dat op 5 juli 1763 aan de familie (via de gemachtigde Adrianus Meijer) wordt uitbetaald.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten